China's misstanden in Tibet benadrukt tijdens de VN-Mensenrechtenraad
International Campaign for Tibet op 2 oktober 2013
Terwijl de VN-Mensenrechtenraad (UNHRC) voorbereidingen treft om volgende maand China’s algehele mensenrechtensituatie te beoordelen, hebben verschillende landen China de wacht aangezegd met betrekking tot de schendingen van de mensenrechten in Tibet. De 24ste sessie liep van 9 tot 27 september in Genève.
In algemene discussie op 17 september, spoorde de afgevaardigde van Duitsland China aan om de diepgewortelde oorzaken van de aanhoudende zelfverbrandingen op een vreedzame manier aan te pakken, met respectering van de culturele en religieuze rechten van de Tibetanen.” (Minuut 23:22)
De Europese Unie stelt dat China moet niet vergeten dat het toezeggingen aan de Raad heeft gedaan als onderdeel van haar poging tot herverkiezing. De EU heeft haar bezorgdheid geuit over de aanhoudende meldingen van schendingen van de mensenrechten in China, in het bijzonder het gebruik van geweld tegen vreedzame protesten, met name in de door Tibetanen bewoonde gebieden en Xinjiang. (Minuut 3:23)
De Amerikaanse vertegenwoordiger stelde dat China de vrijheid van godsdienst beperkt, met name in Tibet (minuut 15:20). Verder drong het Verenigd Koninkrijk er bij China op aan om ervoor te zorgen dat het grondwettelijk gewaarborgde recht op vrijheid van vergadering en betoging volledig wordt nageleefd, ook in de gebieden van etnische minderheden.
De situatie van de mensenrechten in China komt onder kritischer toezicht bij de UNHRC. Op 22 oktober zal China worden onderworpen aan de Universal Periodic Review (UPR), waarin de Chinese overheid uiteen zal moeten zetten welke stappen zij heeft ondernomen om aan haar verplichtingen inzake mensenrechten te voldoen. (Opmerking: UPR inzending van China is nu hier in het Engels beschikbaar). China’s status wordt ook beoordeeld door de lidstaten en niet-gouvernementele organisaties.
ICT heeft in het kader van de UPR samen met de Internationale Federatie voor Mensenrechten (FIDH) een rapport voorgelegd aan de Raad over de staat van dienst van China wat betreft mensenrechten in Tibet. Het rapport richt zich op de beperkingen die aan het Tibetaanse boeddhisme worden opgelegd.
Bovendien probeert China door middel van verkiezingen terug te keren als lid van de Raad voor de Mensenrechten. Deze procedure doet de vraag rijzen over of een land waarvan vastgesteld is dat het zich schuldig maakt aan de meest wijdverbreide schendingen van de internationale wetgeving betreffende mensenrechten ter wereld, geschikt is om te dienen als lid van het VN-orgaan dat toezicht houdt op de naleving van internationale wetten op gebied van mensenrechten.